Jan Beijer zwaaide onlangs na twintig jaar af bij het Centrum voor Vormingsonderwijs. Als slotakkoord’ dook hij de geschiedenis in en zette de belangrijke markeringspunten van vormingsonderwijs op een rij. Op een zeker moment hing het voortbestaan van vormingsonderwijs aan een zijden draadje….

Hij startte zijn loopbaan in het vormingsonderwijs als enige bureaumedewerker van het humanistisch vormingsonderwijs (HVO). Later vervulde Jan diverse andere bestuur-ondersteunende rollen binnen het gezamenlijke dienstencentrum van vormingsonderwijs dat in 2009 startte. Zoiets ziet hij zich als gepensioneerde ook nog wel doen. Bijvoorbeeld als vrijwilliger voor een maatschappelijke club. ’Ik heb altijd een dienstverlenende rol vervuld, waarbij ik overigens wel graag aan de knoppen wil kunnen draaien.’

Een stevige identiteit maakt dat je ergens voor staat. Het draagt ook bij aan zelfvertrouwen, en daarmee aan je geluk

Kun je drie kernmomenten benoemen in de geschiedenis van vormingsonderwijs?

‘De jaartallen 2009, 2013 en 2017 zijn voor vormingsonderwijs heel belangrijk geweest. Vanaf 2009 kwam er eindelijk politieke erkenning voor vormingsonderwijs in de vorm van Rijkssubsidie. Vanaf die tijd konden wij onze vakleerkrachten, die voorheen slechts een vrijwilligersvergoeding ontvingen, een salaris bieden gelijk aan de vakleerkrachten in het primair onderwijs. Maar zoals dat vaker gaat met subsidies wordt het spannend bij economische tegenwind. In 2013 zag het er naar uit dat we onze subsidie weer kwijt zouden raken. En die angst was niet onterecht, want alle onderwijssubsidies stonden op de lijst om afgeschaft te worden.’

‘We hebben toen intensieve gesprekken gevoerd in politiek Den Haag en een petitie met 30.000 handtekeningen aangeboden aan de Tweede Kamer. Dat bleek effectief en daardoor konden wij gelukkig onze subsidie behouden. Daarna heeft het bestuur doorgepakt bij onze volksvertegenwoordigers met als resultaat dat in 2017 onze financiering bij wet geregeld werd. Dat maakt ons niet meer afhankelijk van de economische barometer. Nu het levensbeschouwelijk onderwijs ook op de openbare school door de staat structureel werd betaald, waren het openbaar en bijzonder onderwijs financieel helemaal gelijkgesteld door de wetgever. En dat precies 100 jaar na beslechting van de ‘schoolstrijd’ van 1917.’

Wat heeft je het meest verrast als je terugkijkt op twintig jaar vormingsonderwijs?

‘Dat is de enorme betrokkenheid van de vakleerkrachten. Voordat de landelijke financiering er was, werkten zij voor een spreekwoordelijke ‘appel en ei.’ Ik heb goede herinneringen aan die ontzettend bevlogen en idealistische vakleerkrachten. Zij stopten hun ziel en zaligheid in de lessen, terwijl zij er geen volwaardige boterham van konden eten.’

Welke boodschap geef je je oud-collega’s van vormingsonderwijs graag mee?

‘Ik denk dat vormingsonderwijs een wezenlijke bijdrage levert aan de identiteitsvorming van kinderen. Om het wat idealistisch te formuleren: juist doordat de lessen interactief zijn en vaak in kleine en daardoor veilige groepen plaatsvinden, ontwikkelen kinderen hun eigen identiteit. Een stevige identiteit maakt dat je ergens voor staat. Het draagt ook bij aan zelfvertrouwen, en daarmee aan je geluk.’

‘Tegelijkertijd leven we in een samenleving waar meer dan de helft van de gezinnen geen natuurlijke band meer heeft met een religie of levensbeschouwing. Dat vraagt van vormingsonderwijs om nog steviger aan de weg te timmeren en te laten zien wat een religie of levensbeschouwing inhoudt en wat de waarde hiervan is voor leerlingen, maar zeker ook voor de maatschappij. Daarbij kennen veel ouders ons onderwijs nog niet, terwijl zij wel de opdrachtgever zijn. Daar ligt nog een grote opdracht en uitdaging.’